Ruim honderd jaar geleden jaagde een befaamde jager op grootwild in Rhodesië (nu Zimbabwe) met zijn meute honden. Zijn naam was Cornelis van Rooijen en zijn meute jachthonden bestond uit zeer uiteenlopende kruisingsproducten van destijds algemeen voorkomende populaire Europese rassen.
In de meute waren exemplaren die in uiterlijk en grootte varieerden van kleinere doggen tot terriërs. Een grote diversiteit in kleur was aanwezig, toch éénkleurig geel en rood, als ook gestroomde honden zag je het meest. Van Rooijen wist door strenge selectie een jachthond te verkrijgen die bijzonder geschikt was voor het jagen onder barre omstandigheden.
Een hond die weinig gevoelig is voor de in ruime mate aanwezige parasieten, een hond die om weinig verzorging vraagt, één die niet overmatig veel voedsel nodig heeft, één die lang zonder water kan, één die zowel op zicht als met de neus jaagt, één die het kamp of de boerderij kan bewaken, één die behoorlijk snel kan lopen, wendbaar is en over de nodige spierkracht bezit, één die over een groot uithoudingsvermogen beschikt.
Hij kreeg het voor elkaar om een dergelijke hond te fokken en hij werd daarom door andere jagers zeer gerespecteerd. Vele kochten bij hem de honden of combineerden ze met de zijne.
Op zijn boerderijtje in Plumtree waren er altijd wel belangstellenden, die zeer onder de indruk waren van de band die Cornelis met zijn honden had. Cornelis keek verder dan de rassen die de boeren en Engelsen meebrachten naar Afrika. Hij kruiste ook met Afrikaanse honden en bastaarden. Sommigen ervan waren voorzien met een kam op de rug, een zogenaamde dorsale kam of ridge, die deze mutatie doorgaven aan het nageslacht. Er bestaan diverse versies van even zo vele auteurs en onderzoekers waar deze mutatie zich voor het eerst heeft voorgedaan. Aanvankelijk werd gesproken over de hond van de Hottentotten, die leek op een jakhals en voorzien was van een rugkam. Later is dit weerlegt, deze honden zouden met Bantu’s uit Oost-Afrika meegekomen zijn. Niet de Hottentot hond, maar de Afrikaanse windhond “Nguni” zou verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van de ridge in de populatie jachthonden van Van Rooijen. De Van Rooijen honden stonden in die tijd bekend als; leeuwhond, boerhond, Van Rooijenhond, rifrug, kamrug en steekbaard. Gezegd mag worden dat Cornelis van Rooijen bijzonder veel inspanningen heeft gedaan, om die voor het Afrikaanse klimaat geschikte gebruikshond te fokken die we nu kennen als de Rhodesian Ridgback. Een hond die op geen enkel terrein uitblinkt, maar op alle kan functioneren. Hij is snel, maar niet de snelste. Hij is sterk, maar er zijn sterkere rassen. Zo kan je nog wel een aantal eigenschappen belichten.
Eén ding is zeker : het is een normale hond zonder overdrevenheid, zonder toeters en bellen, gewoon “sound”.
Bron: over dieren, de Rhodesian Ridgeback